-
1 self-assured
-
2 assertive
adj. krachtig, vastbesloten[ əsə:tiv] 〈 assertiveness〉1 stellig ⇒ uitdrukkelijk, beslist2 zelfbewust ⇒ zelfverzekerd, assertief -
3 assured
adj. zeker, verzekerd; zeker van zichzelf--------n. garantie, gegarandeerdassured1————————assured21 zelfverzekerd ⇒ zelfbewust, overtuigd2 zeker ⇒ stellig, verzekerd♦voorbeelden: -
4 cocksure
adj. overdreven verzekerd[ koksjoeə] 〈 informeel〉1 (al te) zelfverzekerd ⇒ (al te) zelfbewust, aanmatigend -
5 confident
adj. zeker (ook van zich zelf)confident[ konfid(ə)nt]1 (tref)zeker ⇒ zelfverzekerd, overtuigd♦voorbeelden: -
6 decisive
adj. beslist, absoluut, beslissend[ dissajsiv] 〈 decisiveness〉2 beslist ⇒ gedecideerd, zelfverzekerd♦voorbeelden: -
7 feel (quite) (like) oneself
zich zelfverzekerd/in goede conditie voelen -
8 feel
n. voelen; gevoel; gevoelsorgaan; aanraking--------v. voelen; betasten; aanvoelenfeel1[ fie:l]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉2 aanleg ⇒ gevoel, feeling♦voorbeelden:II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉2 routine♦voorbeelden:————————feel22 voelen ⇒ gevoel/tastzin hebben♦voorbeelden:1 feel (about) after/for something in one's pockets • in zijn zakken naar iets (rond)tasten/zoeken〈 Amerikaans-Engels〉 feel of • betasten, voelen (aan)3 what do you feel about him • wat vind je van hem?feel strongly about/on something • een uitgesproken mening over iets hebbeneverybody felt for the poor boy • iedereen had te doen met de arme jongenI really felt with John • ik voelde echt mee met JanII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (ge)voelen ⇒ aanvoelen, de indruk krijgen♦voorbeelden:feel the effects of • lijden onder de gevolgen vanmake one's presence felt • zijn aanwezigheid doen gevoelenpoverty made itself felt in the big cities • de armoede werd voelbaar in de grote steden4 a (long-)felt need • een sinds lang gevoelde/reële behoefteI feel it necessary to deny that • ik vind het nodig dat te ontkennen5 it was felt that … • men was de mening toegedaan dat …¶ feel someone out • iemand uithoren/aan de tand voelen2 aanvoelen ⇒ een gevoel geven, voelen♦voorbeelden:feel angry • zich boos (ge)voelen, boos zijnfeel cold/warm • het koud/warm hebbenfeel fine • zich lekker voelenfeel funny • zich raar/niet lekker voelenfeel good • zich goed/fijn voelenfeel hungry • honger/trek hebbenfeel (quite) (like) oneself • zich zelfverzekerd/in goede conditie voelenfeel well • zich goed (ge)voelenI feel like a walk • ik heb zin in een wandelingetjeI really felt out of it/things at that party • ik voelde me niet goed op mijn plaats/niet goed thuis op dat feestjefeel up to one's task • zich tegen zijn taak opgewassen voelenit feels like silk • het voelt zijdeachtig aan -
9 jaunty
adj. zwierig, kwiek (ook van kledingstuk)[ dzjo:ntie] 〈 jauntiness〉1 zwierig ⇒ elegant, vlot2 monter ⇒ vrolijk; zelfverzekerd♦voorbeelden: -
10 overconfident
-
11 overweening
adj. verwaand; laatdunkend; zelfverzekerd[ oovəwie:ning] 〈 formeel〉 -
12 positive
adj. positief; daadwerkelijk; uitdrukkelijk--------n. positief (bij fotografie); positieve pool (bij electriciteit); eenvoudige hoogte (in grammatica)positive1[ pozzətiv] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————positive21 positief2 stellig ⇒ duidelijk, na/uitdrukkelijk♦voorbeelden:‘Are you sure?’ ‘Positive’ • ‘Weet je het zeker?’ ‘Absoluut’positively true • absoluut/volkomen waar¶ positive discrimination • positieve discriminatie, voorkeursbehandelingI'm afraid the test is positive • helaas is de test positiefpositively charged • positief geladen -
13 proud
adj. trots; groot; wonderbaarlijkproud1[ praud] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 trots ⇒ fier, zelfverzekerd2 trots ⇒ hoogmoedig, arrogant♦voorbeelden:father will be proud of you • vader zal trots op je zijn————————proud2〈 bijwoord〉 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 -
14 self-confident
-
15 sure of oneself
zelfverzekerd, zelfbewust -
16 sure
adj. zeker; natuurlijk; nagegaan--------adv. zeker; natuurlijksure11 zeker ⇒ waar, onbetwistbaar2 zeker ⇒ veilig; betrouwbaar, onfeilbaar♦voorbeelden:¶ sure card • iemand/iets waar men van op aan kan/op kan bouwenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 zeker ⇒ verzekerd, overtuigd♦voorbeelden:I am not sure • ik weet het niet zekersure of oneself • zelfverzekerd, zelfbewustbe/feel sure about something • overtuigd zijn van iets, iets zeker wetenyou can be sure of it • daar kan je van op aanbe sure to tell her • vergeet vooral niet het haar te vertellento be sure • natuurlijk, toegegevento be sure she is not rich • ze is weliswaar niet rijkit is sure to be a girl • het wordt vast een meisjehe is sure to come • hij komt zekeryou had better be/make sure • je moest het maar even nakijkenjust to make sure • voor alle zekerheid————————sure21 zeker ⇒ natuurlijk, ongetwijfeld, inderdaad♦voorbeelden:1 sure enough! • natuurlijk!he promised to come and sure enough he did • hij beloofde te komen en inderdaad, hij kwam ookI don't know for sure • ik ben er niet (zo) zeker vanthat's for sure • dat staat vast, zoveel is zekeras sure as I am standing here • zo waar ik hier sta -
17 immoveable
adj. onverplaatsbaar, vast; stabiel; zonder gevoelens; zelfverzekerd -
18 overassertive
adj. te zelfbewust zijn; te zelfverzekerd -
19 overassured
adj. Te zelfverzekerd; te zeker van zichzelf
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский